
Toen Johan Cruijff overleed, plaatste de NOS op haar website een fragment waarin Mies Bouwman in de jaren 1970 op bezoek gaat bij de vedette in Barcelona. We zien de presentatrice met Cruijff door de tuin lopen, al keuvelend over zijn huis, de hitte en de kinderen die ook even in beeld verschijnen. In de keuken treffen we de vrouw des huizes met de Spaanse kokkin die haar steun en toeverlaat in den vreemde blijkt te zijn. Zij is nooit bang en altijd rustig, waar Danny nog wel eens angstig is tijdens het onweer of bang voor inbrekers. En passant komen we te weten hoe in Spanje spinazie à la crème wordt gemaakt en dat de Cruijffs liever in boter dan olijfolie bakken.
Heel journalistiek is het allemaal niet, maar het geeft wel treffend aan wat er de afgelopen decennia is veranderd in de omgang van sporters met de media. De open houding waarvan Cruijff hier blijk gaf en de ongedwongen toegang tot voetballers, heeft plaatsgemaakt voor een door commerciële sportondernemingen geregisseerd contact. Als daarvan überhaupt nog sprake is. Sport is nu in de eerste plaats “mediasport”, volgens sportwetenschapper Ruud Stokvis ‘de door sport- marketing- en omroeporganisaties op commerciële basis voor televisie geconstrueerde topsport, zoals die aan het kijkerspubliek wordt aangeboden’.
Voor media, met name televisie en gespecialiseerde tijdschriften zoals Voetbal International, is sport een onmisbaar ingrediënt geworden. Sport trekt kijkers en daarvoor willen omroepen fors in de buidel tasten. Tijdschriften, maar ook de kranten, levert het betalende lezers op die zonder berichtgeving over hun favoriete club wellicht zouden afhaken. Aan de andere kant zien we dat wat vroeger sportverenigingen waren, nu vooral bedrijven (soms zelfs beursgenoteerd) zijn geworden. Zij willen hun populariteit ten gelde maken en daarom de marketing, maar ook de berichtgeving, zoveel mogelijk in eigen hand houden. Eerder betwistten voetbalclubs bijvoorbeeld het recht op vrije nieuwsgaring door met name fotografen in hun stadions.
Ooit was dat anders. Zoals Kees Jansma opmerkte in een uitzending van Andere Tijden: Als je de telefoon pakte en zei: “ik wil graag komen praten over je loopbaan”, dan zeiden ze: “heel graag, hoe laat kom je mee-eten?” Sportverslaggevers kregen na 1965 steeds meer persoonlijk contact met sporters. Waar ze eerder met name het perspectief van de bestuurders belichtten, vertolkten ze nu de stem van de sporter. Het was ook een periode waarin de sportjournalistiek emancipeerde: ze werd minder beschrijvend, kritischer en onderzoeksjournalistiek kwam op.
Dat veranderde in de Jaren 1990. Sportjournalisten werden toen volgens Stokvis vooral “starkissers”. Met name voetbalclubs zijn eigen voorlichtingsafdelingen gaan opzetten die niet alleen de contacten tussen spelers en verslaggevers regisseerden, maar in toenemende mate ook zelf clubjournaals zijn gaan maken waarin de spelers optreden. Contacten met de pers worden beperkt tot contractueel vastgelegde interviewtjes na de wedstrijd en als er een langer interview wordt gegeven, wordt de kopij voor publicatie zorgvuldig gecontroleerd. De toegang tot sporters wordt, kortom, steeds meer aan banden gelegd.
Sportverslaggevers zijn in toenemende mate gevangen tussen de eisen van hun publiek (dat berichtgeving eist en vaak ook een positieve toon) en die van de clubs die hun publieke imago zelf in de hand willen houden. Het gevolg is dat kritische journalisten voortdurend de dreiging van een “zwarte lijst” boven het hoofd hangt. Wie (enige) toegang wil houden, kan maar beter meewerken. Uit onderzoek dat wij eerder deden, blijkt dat krantenjournalisten in Nederland en Engeland uit arren moede daarom in toenemende mate tweets zijn gaan citeren van sporters. Daar zeggen ze nog iets.
Natuurlijk is er nog wel kritische sportjournalistiek. Zie bijvoorbeeld het recentelijk met een Tegel bekroonde onderzoek van de Volkskrant naar fraude bij de FIFA. Maar dit wordt steeds lastiger, zeker voor media die iets te verliezen hebben. Kenmerkend is dat de belangrijkste voetbalprogramma’s op televisie nu talkshows zijn waarin journalisten en oud-spelers en –trainers hun mening geven. Nu de toegang tot sporters steeds meer wordt beperkt, kunnen journalisten nog voornamelijk over hen praten.
Prof. dr. Marcel Broersma
Hoogleraar Journalistieke Cultuur en Media, RUG